Zo begint het:
late ochtend in november,
scherp schemerlicht.
En verder?
Verder alles chill.
Behalve die verveling dan
in de ogen
van het meisje
bij de tramhalte.
Nee. Wacht.
Dit is meer dan verveling.
Dit is toch chill.
Dit is
heilige puberbezonkenheid
op die novemberochtend
bij een eenzame tramhalte,
dit is
een beetje hoop,
iets meer hopeloosheid.
Niets weten, veel voorvoelen.
Wachten dus. Maar op wat?
De hardnekkigste van alle bekoringen,
de herinnering die opduikt
uit de hinderlaag van het alledaagse,
die weer levensecht
tevoorschijn tovert wat voorgoed
geweest is
en wat toch bleef voortleven
in zintuigen en zenuwcellen,
ongeschonden
en dan ben je niet meer
vijfenveertig jaar ouder maar
óók zeventien, opnieuw zeventien,
een volwassene in wording
en de schemering
en het heldere licht
zijn nu van een vroege avond eind mei
of begin juni, eind jaren zeventig
en het is geen november meer,
en je jas kan weer open,
en de wereld puilt weer uit van angstige belofte
en je gaat naar een feest
en zij zegt dat ze ook gaat
maar je weet: met meiden
weet je het nooit,
ze zijn ineens 'moe'
en dat heb jij weer
en je dwingt je vader om vlak
vóór pakjesavond een voor hem
wildvreemde wildernis te betreden:
de plaatselijke elpeewinkel
met zijn aftandse geruite jagerspet op
en zijn droevige lijkkleurige trenchcoat aan
en in zijn diepste jaszak een briefje waarop
jij ‘Bat out of hell’ hebt gekrabbeld
en in de bus op klaarlichte dag
stapt zij in een koortsige dagdroom
voor jou uit haar sexy tuinbroek
sexy tuinbroeken, kom daar
tegenwoordig eens om
en je bent dronken
en iedereen vindt je grappig totdat
je plotseling onbedaarlijk
hartverscheurend moet kotsen
en helemaal alleen koop je
bevend een stukje hasj
bij een grijnzende dealer
aan het eind van de bar
en je doet of je stoned bent terwijl je
helemaal niet
stoned
bent. Eigenlijk. Gewoon dus
helemaal niet.
En dit alles nu
zo diep zo diep
zo diep en waarachtig herbeleven
zegt één ding:
onderschat je verleden nooit, ook je verre verleden,
onderschat het nooit,
het is geen eeuwig wegkwijnende bedpatiënt,
maar een stille en onwankelbare kracht.
Tijd? Tijd bestaat niet zeggen ze,
dus is het verleden
overal en eeuwig werkzaam.
Het krult zich op als een gordeldier,
zo’n pantserwagentje op trage pootjes,
dát is wat je verleden is, ook je verre verleden,
vooral je verre verleden, dat is wat het is
totdat het zijn kuras achteloos afwerpt
en een schilderachtige wedergeboorte beleeft
in hoogzwanger herfstlicht
en in de landerige blik van een meisje
dat daar toevallig staat
waarin jij iets van jezelf van je
oude jonge onooglijke
beeldschone onwetende alleswetende zelf
van vele jaren terug
terugvindt.
Want zo was het: je ziel was zeventien
en honderd, je was mooi van onvolmaaktheid,
en je doorzag niets en alles.
Net als zij,
net als deze jonge onbekende
die niet weet
hoeveel ze van je weet.
Je eigen verleden, ook je verre verleden,
vooral je verre verleden, dát weet nog eens wat,
je verre verleden.
Dat weet dat in je innerlijk oerlandschap
een Schloss Neuschwanstein,
een Märchenschloss schemert.
Dat wil je verleden graag voor je optuigen,
het komt je onderhand toe.
Sommigen,
sommigen zeggen:
‘Ach, herinnering!’
Sommigen zeggen:
‘Loze nostalgie!’
Sommigen zeggen:
‘Notoir onbetrouwbaar!’
Ik, ik zeg alleen dit:
jij, van een kleine halve eeuw geleden,
jij die ik grotendeels ben vergeten
en toch zo feilloos herken, ik zeg je dit:
de jaren en de afstand in de tijd
lijken je almaar beter te bekomen,
je ziet er in dit verweesde
maar messcherpe schemerlicht
en in die martiale meisjesblik
op een novembermiddag
in twintigeenentwintig
alweer en opnieuw en andermaal
waarachtiger en levenskrachtiger uit
dan ooit.
… Alzheimer of geen Alzheimer,
Korsakov of geen Korsakov,
wij houden elkaar vast,
bloem van de tijd,
verscholen Märchen,
Oud en jong Mädchen
Undsoweiter
Wij hebben zo veel moois
om op terug te kijken,
en nog zo veel moois
om naar uit te zien,
nog zo veel tramhaltes in november te veroveren
en naamloze pubers te doorgronden
in onszelf,
wij kunnen elkaar nog even niet laten gaan.
Comments
Post a Comment