Ik moet u,
dat wil zeggen:
u,
lotgenoten
op dit in
doodstil en
oneindig
duister wentelende
koningsblauwe,
korenbloemblauwe,
indigoblauwe,
smurfenblauwe
en ook nog
eens met schuimend wolkenwit
doorschoten,
knotsgekke
afijn, u
weet wel
dit wrange
wondere thuis van ons allen
U dus,
dierbare
lot- en
Gaia-genoten,
ik moet u zo zoetjes aan dringend iets bekennen:
ik houd
van de
grauwe, stramme
winter,
als van de
sprankelende,
capricieuze
lente,
als van de
lome, wulpse
zomer,
als van de
moede, moede
herfst.
Een
kniesoor en zwartkijker
par
excellence en pur sang:
dat is wat
ik nochtans ben,
mijn
pessimisme is wat ik
de wereld
aan genegenheid
heb bij te
dragen,
maar toch
zie ik schoonheid
in
onverklaarbaar veel dingen
en omarm
ik bijkans elke
tel die
mij op
dit
ondermaanse
is gegund,
en
is niets -
nou ja: niet veel -
veilig
voor mijn ontroering, en
alles –
nou ja: veel – mij
tot
troost,
zo lang
het strijklicht van
ons lange
leven
samen er maar op
valt, dan
is het goed,
maar
anders
is niets
goed en alles
vernield,
en
©Carl Stellweg
Comments
Post a Comment