©Carl Stellweg |
DOOR CARL
STELLWEG
Januari
2005. Een doorsnee huiskamer. Een salontafel met een kanten kleedje,
kunstbloemen op een dressoir. Aan de muur een schilderij van een middeleeuwse
dame die een luit bespeelt. Een entourage waarbij de slungelige jongeman
tegenover me wat vervaarlijk afsteekt.
Een beetje onderuitgezakt zit hij
op de bank. Dichtgeritst ski-jack aan, een zilvergrijs pistool (Browning) aan
zijn riem. Vlak naast hem, schuin tegen de rugleuning, een zwartglanzend
automatisch geweer (M-16). Zwarte vlekken op zijn gezicht: herinnering aan een
bedrijfsongelukje met een voortijdig ontplofte bom.
De jongeman is Zakaria Zubeidi,
commandant van de Al-Aqsa martelarenbrigades en de op dat moment meest door
Israël gezochte terrorist. Zijn schuilplaats is het vluchtelingenkamp van
Jenin, een roerige provincieplaats in het noorden van de Westelijke
Jordaanoever, destijds de wereldhoofdstad van het zelfmoordterrorisme genoemd.
Na drie dagen intensief bellen
met tussenpersonen mag ik Zakaria komen
opzoeken. Ons vraaggesprek vindt plaats op drie locaties in het kamp. Hij heeft
al meer dan een half dozijn liquidatiepogingen door Israël overleefd en blijft
nooit langer dan een half uur op één plek.
Desondanks komt hij niet nerveus over. De 28-jarige "topstrateeg van zelfmoordaanslagen" maakt met zijn wat slaperige oogopslag, lieve glimlach en zachte stem een meer ontspannen en ook minder ongure indruk dan zijn bodyguards, die mij aankijken alsof ze niet veel voorwendselen nodig zullen hebben om mij om te leggen.
Toch schijnt hij met ijzeren hand over het kamp te regeren. Wie hem weerstaat
kan op zijn minst rekenen op een paar gebroken vingers. Een knieschot behoort
ook tot de mogelijkheden. Zelf ziet hij zich als ordebewaker en beschermer van
de bevolking tegen Israëlische terreur.
Yasser Arafat is dan nog geen twee maanden dood. Over een paar dagen zijn er Palestijnse presidentsverkiezingen die vrijwel zeker de zege zullen schenken aan Mahmoud Abbas, leider van Fatah, de grootste Palestijnse politieke beweging. Abbas heeft opgeroepen tot beëindiging van de tweede intifada, die vijf jaar eerder losbarstte en door zijn zeer gewelddadige karakter de Palestijnse samenleving heeft ontwricht. De strijd om zelfbeschikking moet voortaan met geweldloze middelen worden voortgezet, is de boodschap van Arafats beoogde opvolger. Wat vindt Zakaria hiervan?
Zijn antwoord verrast me niet.
Hij respecteert Abbas. Hij respecteert Fatah, waarvan hij zelf deel uitmaakt,
omdat de Al Aqsamartelarenbrigades de officieuze gewapende vleugel van Fatah
zijn. Maar of hij zijn wapens neerlegt? Dat maakt hij nog steeds zelf uit. Hij
kan niets beloven.
Ooit geloofde hij in het
vredesproces. In "Oslo". Maar kijk wat het heeft gebracht: een forse
uitbreiding van nederzettingen. Israëlische vrienden die hij op het hoogtepunt
van Oslo maakte, lieten hem alweer snel in de steek. Niks solidariteit, Oslo is
een leugen.
’’Ik ben geen soldaat, maar een
burger die gedwongen is afstotende keuzes te maken,” zegt hij zacht, en even
legt hij zijn hand voorzichtig op zijn M-16.
Ik vraag me af of hij die frase
zelf heeft verzonnen. Iedereen die ik in Jenin spreek noemt hem zo nadrukkelijk
een held dat ik het mijne van Zakaria blijf denken.
Het interview is verder niet zo opzienbarend. Minuten
verstrijken zonder dat er iets bijzonders wordt gezegd. Af en toe een grapje,
bijvoorbeeld wanneer ik hem vraag of hij nog tijd en gelegenheid overhoudt voor
een gezinsleven: ‘’Ik heb een kind van zes maanden.
Hoe denk je dat ik dat heb
gemaakt? Per fax?”
Zelfs op dat soort momenten valt
het me op hoe doods zijn blik is, en hoe toonloos zijn stem, hoe afgestompt hij
moet zijn, alsof niets hem nog wat kan schelen, behalve zijn eergevoel. Wat me
later zal inspireren tot de volgende openingszin van het interview: “De
wandelende dood is 28 jaar maar ziet eruit als 18.”
Zijn moeder stierf door een Israëlische kogel, die haar trof toen ze bij een raam stond. Zijn broer kwam om in het puin van een huis dat het leger had opgeblazen. Zelf lijkt hij zich te hebben verzoend met de gedachte dat hij onder een Israëlische raket zal eindigen. Maar als ik Jenin ruim acht jaar later, in februari 2013, opnieuw bezoek, is hij nog springlevend en heeft hij naar verluidt de gewapende strijd ingeruild voor een “culturele intifada”.
Dat heeft duidelijk te maken met zijn achtergrond. Als kind speelde hij mee in het huiskamertheater van een idealistische Israëlische vrouw, Arna Mer Khamis. Daaraan kwam een einde toen zij in 1995 aan kanker overleed. Haar zoon Juliano blies haar initiatief in 2003 nieuw leven in en bouwde het uit tot een professioneel theater, in samenwerking met niemand minder dan Zakaria, op dat moment al een gezochte terrorist.
De flamboyante, niet altijd even verstandig of voorzichtig opererende Juliano Mer Khamis werd in 2011 door gemaskerde mannen doodgeschoten in zijn auto, met zijn jongste kind op schoot. De moord kan zijn gepleegd door Israëliërs of door Palestijnen: in Jenin houden ze niet van indringers, en zo zag een aantal inwoners Juliano waarschijnlijk. Hij had misschien net iets te veel van een filmster – hij was trouwens een succesvol acteur geweest in Israël –, identificeerde zich als Israëliër mogelijk net iets te opzichtig met de Palestijnen, wat argwaan en zelfs haat kan oproepen.
Israël zal daar wel anders over
denken: veel acteurs van de eerste generatie – Zakaria’s generatie – sloten
zich aan bij de al-Aqsa martelarenbrigades of de Islamitische Jihad, pleegden
terreurdaden en liggen nu op het kerkhof. De meesten zijn niet ouder dan 25 jaar
geworden. Het is een onwezenlijk idee dat Zakaria, hun prins der duisternis, er
nog is; dat hij een nieuw bestaan als cultureel vredesactivist is begonnen en
zonder M-16 en Browning door het leven gaat, in geleende tijd.
Ik zou hem best weer willen
spreken, al was het maar om zijn wonderlijke carrière van kindacteur tot
autodief tot meest gezochte terrorist tot theaterdirecteur met hem door te
nemen, maar hij blijkt gevangen te zijn gezet – niet door Israël maar door de
Palestijnse Autoriteit, die zegt hem te willen beschermen omdat Israël de
amnestie die het hem had verleend, weer zou hebben ingetrokken. Zelf zal hij
later klagen dat de Palestijnse Autoriteit hem heeft gemarteld en hem de schuld
voor de moord op Juliano Mer-Khamis in de schoenen heeft proberen te schuiven.
Deze keer dus geen Zakaria, maar
wel een andere grote vis, mede gevangen door bemiddeling van Amina, een
bevriende Palestijnse journaliste. De afspraak is in ieder geval gemaakt.
Als we Jenin binnenrijden, stel ik tot mijn verbazing vast dat het door oorlog gezandstraalde getto van weleer, dat ik mij alleen in sepiakleuren herinner, is veranderd in een vriendelijk provinciestadje met een levendige middenstand.
©Carl Stellweg |
Het ruige, rurale, onverschrokken imago van Jenin heeft me altijd geboeid, maar in 2005 deprimeerde de plaats me. De macabere kaalslag van de Tweede Intifada was schrijnend zichtbaar. De straten lagen bezaaid met afval, de muren waren bedekt met leuzen en spuitbustekeningen van kalasjnikovs en granaatwerpers, en beplakt met posters van hele families die behangen met dit wapentuig strak en wezenloos de lens in keken: van opa en oma tot en met de kleinkinderen. Sloeg je een zijstraat in, dan liep je kans oog in oog te staan met een Israëlische pantserwagen. Of met soldaten die je, vaak in het Arabisch, toeschreeuwden dat je moest oprotten: “Yalla roegh!”
Dat Jenin mede door buitenlands geld zo is opgeknapt zien sommigen als het afkopen van de Palestijnse strijd. Ik gun de inwoners wel een beetje voorspoed. En wanneer ik in winkels, bij straatverkopers en in een eetzaakje die ongeveinsde, weekmakende Arabische jovialiteit en vriendschappelijkheid voor de zoveelste keer onderga, sluit ik de stad alsnog in mijn hart en vergeet ik wat Amina mij heeft gezegd: als ze in Jenin zeggen dat je weg moet gaan, kun je dat maar beter heel erg snel doen.
©Carl Stellweg |
We zetten koers naar het vluchtelingenkamp, draaien een steegje in en betreden een zeer bescheiden woning. Op een formica tafel, een bijzettafeltje en wat kussens en matrassen na is de huiskamer leeg. Het is er steenkoud. Met dit soort grondige armoede ben ik vaker geconfronteerd, maar het went niet. Ik realiseer me dat honderdduizenden mensen zo wonen op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook, opgesloten in hun kampen, hun krotten, zonder stem, zonder toegang tot de publieke opinie, zonder middelen zich kenbaar en zichtbaar te maken.
Ik begroet twee oude mensen en
twee jonge kinderen. Alle vier maken een erg verlegen indruk. Eén van de
kinderen, een jongetje, wordt aangespoord mij te laten zien hoe goed hij al kan
schrijven. Zijn iets oudere zusje helpt hem over zijn schuchterheid heen, houdt
zijn hand vast en lacht hem bemoedigend toe.
Veel kinderen in
vluchtelingenkampen worden min of meer getraumatiseerd geboren. Dat maakt ze nogal eens tot monstertjes, maar er zijn genoeg diep vertederende uitzonderingen.
©Carl Stellweg |
Na een kwartier komt er een man binnen. Hij gaat bij ons zitten, begint een gesprek met Amina dat klinkt als een ondervraging. De man negeert mij, knikt af en toe in mijn richting terwijl hij blijft praten. Ik hoor Amina de naam zeggen van de krant waarvoor ik vroeger werkte, een naam die goed in het Arabisch is uit te spreken vanwege de harde g’s: Aggemeejn Dagbjat.
Plotseling ontspant de man zich. Ik zie het aan hem, het is of er een weldadige
rimpeling over hem heen trekt. Kennelijk hebben Amina’s antwoorden zijn zorgen
over mij weggenomen. Glimlachend richt hij zijn blik nu op me en hebben we ons
Golland-Goelliet-Van Bastengesprekje.
Daarop vertrekken we in een oude
Opel. Bij een T-kruising verschijnt een andere auto waarachter we aan gaan
rijden. ‘’Ik zeg niks, OK?” fluister ik in het Engels tegen Amina. “Very good,”
antwoordt ze zacht en indringend.
Vervolgens rijden we een uur lang
rondjes door Jenin, passeren tot mijn verbazing tot drie keer toe hetzelfde
politiebureau en nemen enkele malen de rotonde met het bekende kleurige
standbeeld van een paard vervaardigd van schroot – schroot van auto’s die
Israëlische tanks en bulldozers hebben geplet. Eén keer maken we op een brede
doorgaande weg plotseling gevaarlijk rechtsomkeert.
De man achter het stuur belt
ondertussen veel. De toon is gemoedelijk, geroutineerd. Midden op een kruispunt
staan twee mannen die kennelijk mee moeten, een wringt zich op de achterbank
naast mij. ‘Hi,’ zegt hij met een vlotte grijns, bijna feestelijk, alsof we
samen een leuk uitstapje gaan maken.
Ik vraag me af hoe lang deze
rijdende poppenkast nog zal duren en kijk Amina verstoord aan. ‘’Stay quiet,”
fluistert ze streng.
Uiteindelijk stoppen we bij een restaurant. De auto voor ons rijdt door. De deur van de uitspanning is open, maar er zijn geen klanten. We lopen een trap op en komen in een tweede ruime eetzaal, leeg op één tafel na. Daar zit een kaalgeschoren veertiger die ons wat terughoudend begroet.
Onze chauffeur verlaat ons, de twee andere mannen zijn al eerder verdwenen, Amina en ik schuiven aan. De kaalgeschoren veertiger begint te praten, op een landerige toon, alsof we voorlopig nergens naartoe gaan.
Hij heeft het over zijn broer,
die hij onlangs voor het eerst in dertig jaar heeft gezien. De broer zat in
Syrië en daar kon de man niet komen. En vice-versa. De pan-Arabische
solidariteit strekt zich niet uit tot visumvrij reizen. Vooral Palestijnen hebben
grote moeite een reisvergunning te krijgen. Het onderdrukte, over diverse
landen uitgestrooide broedervolk wordt in de hele Arabische wereld gewantrouwd.
Ik moet denken aan wat mij ooit
is verteld door Gayath Almadhoun, een Palestijns-Syrische dichter met Gazaanse
wortels die lang in Damascus woonde en asiel kreeg in Zweden: “Vanuit Damascus
was het onmogelijk naar Gaza te bellen. De telefoonnetwerken zijn niet op
elkaar aangesloten. En dus kon ik pas hier in Stockholm mijn grootmoeder, die
ik nooit heb gezien, voor het eerst spreken. Omdat je vanuit Zweden namelijk
wel met Gaza kunt bellen, hoe bizar het ook klinkt. Zo kon ik dus ook met één
telefoon mijn grootmoeder bellen, en met een andere mijn vader in Damascus, en
ze via een versterker met elkaar laten praten, voor het eerst in meer dan 40
jaar.”
Met dit soort Palestijnse
familiegeschiedenissen, deze absurde verhalen van versnippering en ontheemding,
is ongetwijfeld een hele bibliotheek te vullen.
Dan komt er een sms-je binnen en
is het klaarblijkelijk tijd om te gaan. We verlaten het restaurant aan de
achterkant, stappen in een nieuwe auto, rijden weer een stukje, stoppen in een
armzalige winkelstraat.
Een deur naast een falafeltent
gaat open, een smalle trap leidt naar een ruime sombere kamer. Gesloten
gordijnen, een bank en een aantal reusachtige versleten fauteuils, crapauds
voor King Kong.
Er hangen wat jongemannen rond
die mij een glaasje sinas inschenken, een reep Twix aanbieden en over Sneijder,
Van Persie en Robben beginnen. Er zit ook een jongetje bij dat een jack aan
heeft waar USA op staat – dezelfde letters die op veel Israëlische bommen en
granaten prijken.
Een poster toont een man van
middelbare leeftijd met een ringbaardje en naar mijn smaak professorale
trekken. Hij wordt aan beide zijden geflankeerd door een jongen met een geweer.
Het lijkt dezelfde jongen, maar als je goed kijkt zie je verschillen.
Zoals zo vaak op dit soort
posters, is de Rotskoepelmoskee in Jeruzalem op de achtergrond te zien.
Daarboven fraai gekalligrafeerde letters die ik tot mijn schande niet kan
lezen. Wel leid ik uit de afbeelding van de moskee, die mooie letters en de
geweren af dat het met die bijna identieke jongens waarschijnlijk niet goed is
afgelopen.
Daarop komt de man met de
professorale trekken binnen. Hij draagt een eenvoudige trui en een
modderkleurig colbert. Geen stropdas. Het islamisten-uniform. Hij knikt mij
toe, gaat tegenover mij zitten, richt het woord tot Amina, die naast mij zit.
Zijn stem is zacht, een tikje zalvend. Ik hoor haar zeggen dat ik een sahafi hollandi, een Nederlandse
journalist, ben. Hij knikt genadig. Tenslotte kijkt hij mij aan, met ingetogen,
ernstige blik.
Ahlan-wa-sahlan, welkom, zegt Sjeik Bassam al-Saadi, een van de kopstukken van de Islamitische Jihad – een organisatie die ouder en (nog) radicaler is dan Hamas en op gespannen voet leeft met laatstgenoemde beweging. Hamas distantieerde zich in 2012 in Gaza van de Islamitische Jihad omdat die maar raketten bleef afschieten. Op zijn beurt heeft de Islamitische Jihad Hamas haar deelname aan de parlementsverkiezingen in 2006 nooit vergeven. Omdat, zo luidt het oordeel, een radicale verzetsbeweging zich niet mag laten inkapselen door een politiek proces.
Bassam al-Saadi is net uit de Israëlische gevangenis ontslagen, dat was vermoedelijk de reden voor al die omwegen: om de Israëlische – en waarschijnlijk ook de Palestijnse – geheime dienst niet meteen op de koffie uit te nodigen. Hij heeft 21 maanden vast gezeten. In totaal bracht hij bijna negen jaar van zijn leven in Israëlische gevangenissen door. Zijn vrouw is drie maanden geleden gearresteerd. Volgens Bassam is haar enige misdaad dat ze arme mensen bijstaat.
Ik wijs naar de poster waarop hij
door die twee jongens wordt geflankeerd, en krijg te horen dat het zijn zonen
Ibrahim en Abdelkarim betreft. Een tweeling, allebei door het Israëlische leger
gedood toen ze 16 jaar oud waren, tijdens de zogeheten slag om Jenin in 2002,
waarbij Israël een deel van het vluchtelingenkamp met de grond gelijk maakte. Het waren geen strijders, ze werkten als
vrijwilligers voor de Rode Halve Maan, licht Bassam al-Saadi onaangedaan toe.
Zestien jaar oud, of jonger, en
dan al samen met Pa en met een kalasjnikov over je schouder op de foto. En nu
dus in de martelarenhemel. De kalasjnikovs zijn geshopt, naar ik mag aannemen.
Wat zouden vrijwilligers voor de Rode Halve Maan immers met automatische
geweren aanmoeten?
‘’U bent onze gast,” vervolgt
Al-Saadi, ‘’en juist daarom wil ik u op het hart drukken dat uw land de kanker
van het zionisme moet afzweren. Nederland doet niets voor ons, geeft niets om
ons, en dat nemen wij het erg kwalijk.”
De toon is kalm, de blik blijft bescheiden. Toch een fijne binnenkomer. Het zal de enige reden zijn dat Bassam al-Saadi mij wilde spreken: om mij dit in te peperen. Wat hem betreft is het interview vermoedelijk al ten einde, al zal hij wel zo beleefd zijn nog even te blijven zitten.
Ik zeg hem dat ik zijn grieven zal overbrengen en vraag wat hij vindt van de zogeheten popular resistance: de betogingen tegen de door Israël op de Westelijke Jordaanoever gebouwde Muur, en de beweging BDS (Boycot, Desinvesteringen en Sancties) tegen Israël. Ik ben erg benieuwd wat een man die tal van terroristische operaties zou hebben gefinancierd, vindt van het Palestijnse verzet dat sinds de Tweede Intifada een uitgesproken vreedzaam karakter kent.
‘’Ik respecteer en steun onze
broeders en zusters van het vreedzaam verzet,” zegt Al-Saadi. ‘’Maar hun
inspanningen volstaan niet. Was het verzet tegen de Duitse bezetters in Holland
louter vreedzaam? Of het verzet tegen het Frankrijk van Pétain?”
Daar weet ik wel een antwoord op:
de Nederlandse en Franse verzetslieden hadden machtige bondgenoten, waarvan ze
mochten hopen dat die hen ooit te hulp zouden schieten. Voor de Palestijnen ligt
dat helaas anders. Is het dan niet verstandiger je te beperken tot vreedzaam
verzet, maar dat wel massaal, eendrachtig te plegen? Met een dergelijke tactiek
kreeg Mahatma Gandhi de Britten toch ook op de knieën?
De sjeik knikt begripvol,
verwerpt vervolgens toch mijn propositie. Het zou mij zeer hebben verbaasd als
hij dat niet had gedaan. Ik wil wel zijn argumenten horen. En dan is er toch
reden tot verbazing – over hoe zinnig die argumenten klinken.
‘’De situatie op de Westelijke Jordaanoever is niet te
vergelijken met die in India,’’ zegt Bassem al-Saadi. ‘’De Britten wilden het
Indiase subcontinent wel exploiteren en misbruikten hiervoor de bevolking en
haar leiders, maar lieten het land verder min of meer ongemoeid. Israël
daarentegen heeft het op ons territorium gemunt. Hier spelen zich gelijktijdig
een militaire bezetting, een agressieve kolonisering en een langzame etnische
zuivering af. Voor de Palestijnen is eigenlijk geen plaats. Ze willen ons niet
alleen misbruiken, ze willen ons verjagen, ons het leven zo zuur maken dat we
zelf onze biezen pakken. Onder dergelijke omstandigheden is het erg moeilijk,
zo niet onmogelijk, het massale protest op touw te zetten dat u voorstelt.
Israël beschikt over ontelbare middelen om dat te versplinteren. We zijn al versplinterd. Overigens heeft
Mahmoud Abbas, de meest gematigde Palestijnse leider die Israël zich kan
wensen, al jaren geleden voor een vreedzame strategie gekozen. Wat heeft het
opgeleverd? In Israël is het politieke klimaat alleen maar extremer en onverzoenlijker
geworden. Het lijkt er dus op dat het beleid van Abbas averechts heeft
gewerkt.”
Een ter zaken kundige
gedachtewisseling over de Palestijns-Israëlische kwestie levert meestal
verslagenheid op. Deze analyse komt in al haar accuratesse extra hard aan. En
de sjeik is nog niet klaar. ‘’Israël heeft een tweestatenoplossing feitelijk
begraven met al die nederzettingen. En een eenstatenoplossing ligt ook helemaal
niet in het verschiet. Er is dus geen enkele opening. Een patstelling? Dat is
nog een rooskleurige voorstelling. Er is geen status quo, Israël laat de zaak
doelbewust escaleren. In de Arabische wijken van OostJeruzalem, die almaar
verder worden gemarginaliseerd. In de Jordaanvallei, waar de bedoeïenen worden
weggetreiterd. Door de voortzetting van onteigeningen en de uitbreiding van
nederzettingen. Door niet op te treden tegen het steeds agressievere gedrag van
kolonisten. Door de Palestijnse Autoriteit voor schut te zetten tegenover haar
eigen bevolking. Wanneer de EU en de VS Israël niet dwingen zijn extremistische
koers bij te stellen, zal het vroeg of laat tot een explosie komen. Een
ongecontroleerde, spontane intifada.”
Voordat Bassam al-Saadi zich terugtrekt om te bidden, zegt hij nog: “Stelt u zich eens voor dat er geen Israël was. Hoeveel beter zouden de betrekkingen tussen de Arabische wereld en de VS en de EU dan niet zijn? Maar kennelijk zijn de VS en de EU nauwelijks geïnteresseerd in goede betrekkingen met de Arabische wereld.”
***
De voorspelling van sjeik Bassem al-Saadi lijkt ruim twee jaar later te zijn uitgekomen. Volgens velen is de spontane intifada een feit. Het is er eentje met een heel sinister karakter. Een messen-intifada noemen de Israëliërs het, een ongeorganiseerde, suïcidaal aangedreven opstand, waarbij Palestijnse jongeren willekeurige Israëliërs met primitieve steekwapens aanvliegen in het volle besef dat ze grote kans maken hun actie niet te overleven; en waarbij Israëliërs – soldaten, politie, kolonisten, burgers – niet aarzelen bij het minste onraad de trekker over te halen: en dan vaak niet één of twee keer, maar zes, zeven, acht keer. Dus niet om te neutraliseren, zoals ze zelf zeggen maar om te liquideren.
De manier waarop Israëliërs en Palestijnen elkaar doden is nog nooit zo persoonlijk, zo intiem, zo rauw en existentieel geweest.
Toen Zakaria Zubeidi mij vertelde
dat hij een burger was die afstotende keuzes moest maken, zette ik daar mijn
vraagtekens bij. Nu geloof ik dat hij oprecht was, zonder dat ik zijn methodes
goedkeur. Hoe dan ook denk ik niet langer dat hij in de kern een misdadiger is.
Zou Zakaria, in het licht van
recente ontwikkelingen, weer naar zijn M-16 en Browning willen grijpen om het
Palestijnse verzet wat meer structuur en vuurkracht te geven? Hij heeft die
M-16 en Browning vast nog ergens liggen. Een Palestijnse man doet geen afstand
van zijn wapen, als hij het helpen kan.
Ik vermoed dat hij zijn tijd
heeft gehad. Hij loopt tegen de veertig, hij gelooft het wel. De
testosteronspiegel is gezakt, en als zoveel metgezellen is hij gehavend. Ik
denk ook niet dat het nodig is. Want als ik mijn oor goed te luisteren heb
gelegd, staat er een nieuwe generatie Zakaria’s klaar.
Het wachten is op de door sommige Palestijnen openlijk bepleite ontmanteling van het Jurassic Park dat ‘Palestijnse Autoriteit’ heet. In nauwe samenwerking met Israël heeft die Autoriteit het Palestijnse militantisme de laatste tien jaar gesmoord, zonder er politiek iets voor terug te krijgen. Materieel heeft de samenwerking wel wat opgeleverd, en de zelfverrijking van Palestijnse dignitarissen heeft Israël ook hartelijk aangemoedigd - om daarvan weer schande te kunnen spreken als het zo uitkwam.
Wanneer hij de vernederingen van Netanyahu zat was, wilde de 81-jarige president Abbas nog wel eens zeggen dat hij de Palestijnse Autoriteit overwoog op te heffen. Loze dreigementen, die in een afzienbare toekomst onbedoeld toch kunnen uitkomen wanneer hij aftreedt of overlijdt, want de Palestijnse Autoriteit is moreel en ideologisch volledig uitgewoond, een karkas dat de laatste ademtocht van legitimiteit al een tijd geleden heeft uitgeblazen.
En sjeik Bassem al-Saadi, die
zijn leven heeft gewijd aan gewelddadig verzet tegen de zionistische vijand?
Het Israëlische leger was laatst naar hem op zoek. Met tientallen pantserwagens
trok het Jenin binnen. Voor het eerst in lange tijd woedde er weer een hevig
vuurgevecht in de traditioneel roerige provincieplaats.
Sjeik Bassem, de sjeik met de
vooruitziende blik, bleef onvindbaar.
Comments
Post a Comment